toch

als ik verweesd
achterblijf
voel ik me verlaten
toch wiegt ze me
in haar wilgenarmen
troost ze me fluisterend
met haar bladerdak
kust ze m'n blik
met haar plassen
als gevallen tranen
bemoedert ze me en
voel ik me gedragen
tot ik weer kan aarden

nergens heen

ik wou
dat ik je tuin was
dan hoefde ik
nergens heen
dan was ik al
waar jij thuis bent
want jouw tuin
is overal
zei je me eens

de man met het zand

wanneer de armen
van de nacht
me lossen
word ik het plafondmeisje
dan kijk ik zwart
voor me uit
en wacht op de man
met het zand
die in m'n hoofd
alles dempt
geruis en gefluit

spijt

wanneer je
in de schaduw zit
van een berg spijt
zie je niet meer
wanneer de zon
voor je schijnt

verademing

eeuwig en een week
man en vrouw
fietsen we door bossen die
aaneenhangen van poëzie
jouw woorden zouden hier
een verademing zijn
zegt hij
langs de Chalet d'Amour
waar de kamers geen kleerkasten hebben
en een uur
een eeuwigheid lijkt

vleugje thuis

daar
komt ze aangerold
met haar trolley
houdt halt
en maakt een foto
van de boom van onze overburen
zo zie je maar
als je onderweg bent
kijk je anders naar de dingen
alles is het bezien waardig
zelfs de boom van onze overburen
die hier 
dag in 
dag uit
staat
en dan zie ik het
zij is een Japanse
en de kerselaar
een onverhoeds vleugje thuis
hier voor haar

omheining

hitte
in m'n hoofd
muziekgolven van
Souad Massi
mijn voeten
als leer gelooid
m'n wangen
als de Atlas geplooid
rond m'n ogen
zwarte Kohl
de enige omheining
ik ben
m'n eigen reisbestemming