kartonnen doos

fragiel
als een frangipane
rondborstig
als een boule
licht
als een éclair
hoekig
als een carré confiture
passen wij vier
al jaren
in onze kartonnen doos

de man met het zand

wanneer de armen
van de nacht
me lossen
word ik het plafondmeisje
dan kijk ik zwart
voor me uit
en wacht op de man
met het zand
die in m'n hoofd
alles dempt
geruis en gefluit

nog even

als een mes
snijdt afscheid
ons samenzijn
doormidden
en scheidt
samen
af van
alleen
om de pijn
te verzachten
houden we mekaar
nog even vast
maar hoe moet dat
als zelfs dat
niet meer mag

spijt

wanneer je
in de schaduw zit
van een berg spijt
zie je niet meer
wanneer de zon
voor je schijnt

verademing

eeuwig en een week
man en vrouw
fietsen we door bossen die
aaneenhangen van poëzie
jouw woorden zouden hier
een verademing zijn
zegt hij
langs de Chalet d'Amour
waar de kamers geen kleerkasten hebben
en een uur
een eeuwigheid lijkt

vleugje thuis

daar
komt ze aangerold
met haar trolley
houdt halt
en maakt een foto
van de boom van onze overburen
zo zie je maar
als je onderweg bent
kijk je anders naar de dingen
alles is het bezien waardig
zelfs de boom van onze overburen
die hier 
dag in 
dag uit
staat
en dan zie ik het
zij is een Japanse
en de kerselaar
een onverhoeds vleugje thuis
hier voor haar

twee hoog

vandaag 
is het de straat
die ons scheidt
twee hoog turen we
door onze vensters
bij elkaar binnen
in m’n dromen
spannen we een koord
en dansen om de beurt
alsof we elkaar
voor ’t eerst beminnen