fragiel als een frangipane rondborstig als een boule licht als een éclair hoekig als een carré confiture passen wij vier al jaren in onze kartonnen doos
de man met het zand
wanneer de armen van de nacht me lossen word ik het plafondmeisje dan kijk ik zwart voor me uit en wacht op de man met het zand die in m'n hoofd alles dempt geruis en gefluit
tot ik ze zie
er zijn geen uren ik moet de deur niet uit bij 't ontbijt blijf ik turen tot ik ze zie de wolken in m'n koffie
nog even
als een mes snijdt afscheid ons samenzijn doormidden en scheidt samen af van alleen om de pijn te verzachten houden we mekaar nog even vast maar hoe moet dat als zelfs dat niet meer mag
spijt
wanneer je in de schaduw zit van een berg spijt zie je niet meer wanneer de zon voor je schijnt
verademing
eeuwig en een week man en vrouw fietsen we door bossen die aaneenhangen van poëzie jouw woorden zouden hier een verademing zijn zegt hij langs de Chalet d'Amour waar de kamers geen kleerkasten hebben en een uur een eeuwigheid lijkt
omarmd
als jij me begrijpt voelen mijn gedachten zich omarmd
vleugje thuis
daar komt ze aangerold met haar trolley houdt halt en maakt een foto van de boom van onze overburen zo zie je maar als je onderweg bent kijk je anders naar de dingen alles is het bezien waardig zelfs de boom van onze overburen die hier dag in dag uit staat en dan zie ik het zij is een Japanse en de kerselaar een onverhoeds vleugje thuis hier voor haar
stukje bij beetje
vanalles valt weg en neemt stukje bij beetje mee wie ik was
twee hoog
vandaag is het de straat die ons scheidt twee hoog turen we door onze vensters bij elkaar binnen in m’n dromen spannen we een koord en dansen om de beurt alsof we elkaar voor ’t eerst beminnen