naar het schijnt mag je niet achterwaarts liken je mag niet te ver teruggaan in de tijd nochtans word ik warm en week als ik aan ons terugdenk vroeger in onze zotheid
zout en zoet
vorig jaar reisden we naar het Zuiden fier stapelde je ons hebben en houwen als doosjes gevouwen in de koffer van onze automaat nu zakken we ook af van boven naar beneden toch enkele treden en lepel je schoteltjes voor zout en zoet de kommetjes van ons gemoed netjes in de vaat
toch
als ik verweesd achterblijf voel ik me verlaten toch wiegt ze me in haar wilgenarmen troost ze me fluisterend met haar bladerdak kust ze m'n blik met haar plassen als gevallen tranen bemoedert ze me en voel ik me gedragen tot ik weer kan aarden
nergens heen
ik wou dat ik je tuin was dan hoefde ik nergens heen dan was ik al waar jij thuis bent want jouw tuin is overal zei je me eens
in ons eigen verhaal
we zijn mensen geworden die mekaar leren vergeven dat we soms in ons eigen verhaal niet meer weten waar we zijn gebleven
kartonnen doos
fragiel als een frangipane rondborstig als een boule licht als een éclair hoekig als een carré confiture passen wij vier al jaren in onze kartonnen doos
nog even
als een mes snijdt afscheid ons samenzijn doormidden en scheidt samen af van alleen om de pijn te verzachten houden we mekaar nog even vast maar hoe moet dat als zelfs dat niet meer mag
verademing
eeuwig en een week man en vrouw fietsen we door bossen die aaneenhangen van poëzie jouw woorden zouden hier een verademing zijn zegt hij langs de Chalet d'Amour waar de kamers geen kleerkasten hebben en een uur een eeuwigheid lijkt
omarmd
als jij me begrijpt voelen mijn gedachten zich omarmd
twee hoog
vandaag is het de straat die ons scheidt twee hoog turen we door onze vensters bij elkaar binnen in m’n dromen spannen we een koord en dansen om de beurt alsof we elkaar voor ’t eerst beminnen